Herziening op diensten aan onroerende zaken
In de Wet OB 1968 is een regeling opgenomen voor herziening van de vooraftrek van btw bij wijziging van het gebruik van een investeringsgoed. De wet voorziet momenteel niet in de mogelijkheid om btw die op diensten drukt over een aantal jaren te herzien. Het past in de systematiek van de btw en het beginsel van de fiscale neutraliteit om een dienst, die meerjarig is, te volgen om de btw-aftrek te laten aansluiten bij het daadwerkelijke gebruik van de dienst.
De btw-richtlijn staat de lidstaten toe om een herzieningsregeling toe te passen op diensten die de kenmerken bezitten van investeringsgoederen. Dit zijn diensten met een duurzaam karakter. Door een uitbreiding van de herzieningsregeling naar dergelijke diensten wordt de initieel in aftrek gebrachte btw in overeenstemming gebracht met het gebruik van het object voor belaste of vrijgestelde prestaties in die periode. Er is gekozen voor een herzieningstermijn van vijf boekjaren. Om te voorkomen dat kleine investeringsdiensten onder de maatregel vallen, wordt een drempelbedrag van € 30.000 per investeringsdienst ingevoerd. Deze maatregel treedt per 1 januari 2026 in werking.
Wij merken op dat deze grens van € 30.000 geen onderscheid maakt tussen 'investeringen' en 'onderhoud'. Bij grote vastgoedobjecten zal daarom ook bij planmatig onderhoud reeds sprake kunnen zijn van een dienst waarop de herzieningsregeling gaat werken, wat voor een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring kan zorgen.
Daarnaast is recent in het arrest Drebers (HvJ 12-09-2024 Drebers C-243/23) aangegeven dat het in strijd is met fiscale neutraliteit om onderscheid te maken tussen diensten aan onroerende zaken en leveringen van onroerende zaken, wanneer de diensten als een investeringsgoed zijn aangemerkt. Het is dan ook de vraag of de herzieningstermijn voor diensten aan onroerende zaken beperkt mag blijven tot 5 jaar, terwijl op onroerende zaken normaal gesproken een herzieningsperiode geldt van 10 jaar.
Laag tarief
Voorgesteld wordt het verlaagde btw-tarief voor een aantal posten te laten vervallen per 1 januari 2026. Dit geeft belastingplichtigen de tijd om hun administratie nog aan te passen op de nieuwe situatie. Het moment van verrichten van de prestatie bepaalt welk tarief van toepassing is. Dat betekent dat een op een betaling in 2025 van een prestatie in 2026 het tarief van 2026 moet worden toegepast.
Het gaat om het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden en om bepaalde culturele goederen en diensten: boeken, uitlenen van (digitale) boeken, sportbeoefening en baden, musea en podiumkunsten. De afschaffing van het lage tarief geldt niet voor het geven van gelegenheid tot kamperen en voor het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen, circussen, dierentuinen en bioscopen.
Voor gemeenten zal de tariefverhoging gevolgen kunnen hebben voor de onderdelen theaters, museau, bibliotheken en bepaalde sportvoorzieningen. Daarbij zal ook bieden van een verblijfsvoorziening aan asielzoekers aan het COA onder deze wetswijziging kunnen vallen.
Het is dus van belang om goed na te gaan welke activiteiten door deze wetswijziging worden geraakt.
Overdrachtsbelasting
In het regeerakkoord worden maatregelen genomen om investeringen in private huur, middenhuur en vrije huur aantrekkelijker te maken. Het algemene tarief van de overdrachtsbelasting voor beleggers in woningen wordt daarom verlaagd naar 8%.
Deze verlaging is nog niet opgenomen in het belastingplan, maar wordt opgenomen in een op een later moment in te dienen wetsvoorstel.