De koopkrachtmaatregelen die zijn opgenomen in het Belastingplan 2025 kunnen, in combinatie met de reguliere indexatie van de arbeidskorting, tot negatieve inkomensgevolgen leiden voor deeltijdwerkers die op jaarbasis minder dan het minimumloon verdienen en waarbij de lonen minder zijn toegenomen dan de algemene loonontwikkeling. De Tweede Kamer heeft het kabinet in een motie verzocht deze inkomensgevolgen ongedaan te maken. In de nota van wijziging wordt de arbeidskorting beleidsmatig verhoogd.
Indexatie
De arbeidskorting kent een opbouw- en een afbouwtraject en heeft daarom verschillende inkomensgrenzen en daarmee samenhangende bedragen. De bedragen die horen bij de inkomensgrenzen en de hoogte van de arbeidskorting worden jaarlijks geïndexeerd. Voor de hoogte van de inkomensgrenzen gebeurt dat grotendeels aan de hand van het wettelijk minimumloon (wml) en voor de hoogte van de arbeidskorting gebeurt dat uitsluitend met de tabelcorrectiefactor (tcf) die gebaseerd is op de afgeleide consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Aanpassingen
De indexatie van de bedragen van de eerste twee inkomensgrenzen van de arbeidskorting wordt per 1 januari 2026 zo aangepast dat deze bedragen uitkomen op de bedragen die zouden gelden wanneer de betreffende bedragen in 2025 en 2026 uitsluitend geïndexeerd zouden zijn met de tcf. Hierdoor krijgen deeltijdwerkers die op jaarbasis minder dan het minimumloon verdienen meer recht op arbeidskorting in 2026 ten opzichte van de situatie waarin de inkomensgrenzen uitsluitend op basis van het wml zouden zijn geïndexeerd. De inkomensgrens bij het eerste knikpunt is daardoor per 1 januari 2026 € 11.965 en bij het tweede knikpunt € 25.845. Dit is een verlaging van € 774, respectievelijk € 1.674.
Dekking
Om de budgettaire derving van deze afwijkende indexatie te kunnen dekken, wordt onder andere voorgesteld de in het wetsvoorstel opgenomen verhoging van het bedrag van de arbeidskorting bij het tweede knikpunt met € 25 en het derde knikpunt met € 27 geen doorgang te laten vinden. Daarnaast wordt het tarief in de eerste schijf van de loon- en inkomstenbelasting minder verlaagd en het aangrijpingspunt van het toptarief minder verhoogd. Het tarief in de eerste schijf wordt hierbij met 0,05 procentpunt minder verlaagd, waardoor het per 1 januari 2026 op 35,75% uitkomt. Het aangrijpingspunt van het toptarief wordt hierbij met € 711 minder verhoogd, waardoor het, rekening houdend met de indexatie, per 1 januari 2026 op € 78.426 uitkomt.