Een nieuwe uitkomst in de discussie of gemeenten btw zijn verschuldigd over de bijdrage die zij ontvangen van stichting afvalfonds voor het gescheiden inzamelen van afval.
ECLI:NL:GHAMS:2024:2350, Gerechtshof Amsterdam, 23/252 t/m 23/255 (rechtspraak.nl)
Overheidshandelen
In deze zaak betoogt de belanghebbende dat zij bij het scheiden van verpakkingsafval optreedt “als overheid” en daarom geen btw zou hoeven betalen. Het Hof oordeelt echter anders. Volgens de wet geldt dat overheidsinstanties alleen als overheid optreden voor btw-doeleinden als ze bepaalde handelingen uitvoeren die specifiek zijn voor overheden en waarbij ze gebruikmaken van bevoegdheden die alleen een overheidslichaam heeft, zonder dat er sprake is van concurrentieverstoring. In dit geval voldoen de handelingen van de belanghebbende niet aan deze criteria. Het verpakkingsafval is namelijk de verantwoordelijkheid van producenten en importeurs, niet van de overheid. De gemeente heeft alleen de taak om huishoudelijk afval, waaronder gft-afval, in te zamelen en te scheiden, maar niet om verpakkingsmateriaal te scheiden.
Eenheid van prestatie
In deze zaak stelt de belanghebbende dat het scheiden van afval onderdeel zou moeten zijn van de inzameling van huishoudelijk afval en dus geen aparte dienst is voor de btw. Het Hof wijst dit argument af. Er is geen sprake van verschillende diensten aan dezelfde klant, en zelfs als dit het geval was, moeten de handelingen afzonderlijk beoordeeld worden. Afval inzamelen en scheiden zijn namelijk twee aparte diensten, die los van elkaar kunnen worden uitgevoerd. Ook is het scheiden van afval voor de klant een apart doel en kan dus niet als bijkomende dienst worden gezien. Het Hof bevestigt hiermee de uitspraak van de rechtbank.
Verleggingsregeling
De belanghebbende stelt in hoger beroep dat de rechtbank een fout heeft gemaakt door te oordelen dat de verleggingsregeling niet van toepassing zou zijn op verwerkingsdiensten voor afval. Volgens haar geldt de regeling namelijk ook voor verwerkingsdiensten, zelfs als er geen levering van dat afval plaatsvindt. Ze wijst hierbij op een specifieke wetstekst (art. 24bb, lid 1, onderdeel d), waarin staat dat de regeling van toepassing is op de levering en verwerkingsdiensten van afval, zoals metalen, glas, karton en kunststof. Ze beweert dat de door haar geleverde diensten onder deze categorie vallen.
Het Hof verwerpt de stelling van de inspecteur dat de verleggingsregeling niet van toepassing zou zijn, omdat er volgens inspecteur alleen sprake kan zijn van verwerkingsdiensten als daarbij ook afval wordt geleverd, wat hier niet het geval is. Deze eis blijkt niet uit de wet of de toelichting. Vervolgens oordeelt het Hof dat de diensten van belanghebbende, zoals het scheiden en sorteren van afval, onderdeel zijn van het recyclingproces. Om het afval te kunnen recyclen moet het afval namelijk eerst worden gescheiden. Hoewel belanghebbende deze werkzaamheden uitbesteedt, worden ze wel gezien als verwerkingsdiensten volgens de wet. Het feit dat ze niet het volledige recyclingproces uitvoert, maar slechts een deel, verandert niets aan deze kwalificatie.
Voorgaande betekent dat volgens Hof Amsterdam de verleggingsregeling van toepassing is, waardoor de heffing bij de afnemer (stichting afvalfonds) plaatsvindt in plaats van bij de gemeente.
Cassatie?
Het is afwachten of de Belastingdienst cassatie aantekent tegen deze uitspraak. Wij houden u natuurlijk op de hoogte!
Mocht u willen sparren over de gevolgen van deze uitspraak, neem dan gerust contact op met Marijn van Acht
Nog niet ingeschreven voor onze gemeente nieuwsbrief? Dat kan hieronder: