KG:213:2025:1 Betaling vermeende omzetbelasting d.m.v. babbeltruc | Kennisgroepen
Een ondernemer is slachtoffer geworden van een telefonische babbeltruc, waarbij een oplichter zich voordeed als medewerker van de Belastingdienst en met beslag dreigde, zodat de ondernemer meerdere malen een bedrag overmaakte ter betaling van vermeende omzetbelastingschulden.
Kernpunten:
-
Niet-aftrekbaarheid van de betalingen:
De betalingen, bedoeld als aflossing van een vermeende omzetbelastingschuld, zijn niet aftrekbaar als kosten van de onderneming. Dit geldt zowel voor de eerste als voor eventuele extra betalingen die verricht zijn omdat eerdere betalingen zogenaamd niet waren gelukt. -
Vordering op de oplichter:
Door de betalingen ontstaat er een vordering van de ondernemer op de oplichter. Deze vordering maakt onderdeel uit van het ondernemingsvermogen en kan, indien op de balansdatum als onvolwaardig beoordeeld, afgewaardeerd worden ten laste van de winst. -
Relevante jurisprudentie:
De opvatting wordt ondersteund door eerdere uitspraken (HR 1953, HR 1958 en recente uitspraken zoals van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in 2022) waarin is bepaald dat betalingen voor omzetbelastingschulden – ook wanneer deze vermeend blijken te zijn – niet als aftrekbare kosten gelden, maar tot een vordering leiden die subjectief kan worden afgewogen op de balansdatum.
Kortom, de betalingen die de ondernemer verrichtte in het geloof een omzetbelastingschuld te voldoen, worden niet als bedrijfskosten afgetrokken. In plaats daarvan ontstaat er een vordering op de oplichter die kan worden afgewaardeerd als deze op de balansdatum als onvolwaardig wordt beschouwd.